Vogels op en rond het Wolderwijd

Tijdens de beginperiode in de 70’er jaren

Door Teus H. Slagboom
info@slagboomconsultancy.nl

Inleiding

In mijn persoonlijk archief zijn veel vogelwaarnemingen uit de beginjaren van het Wolderwijd aanwezig. Het gaat over gegevens van november 1971 tot en met en oktober 1973, met 130 soorten goed voor ongeveer 1100 waarnemingen. Nu, ongeveer 50 jaar later, prikkelt het mij meer dan ooit om hiermee een tijdsbeeld te schetsen en naar het inzicht van nu te reconstrueren. Toen was een periode met veel regionale veranderingen van invloed op de natuurwaarden. Wat gebeurde er allemaal?

  • De Flevopolders ontstonden, waarbij het in ontwikkeling brengen van Zuidelijk Flevoland net was opgestart. We wisten toen nog niet hoeveel positieve invloed Flevoland op de populatie-ontwikkeling van een aantal vogelsoorten, zelfs tot op Europees niveau, zou gaan krijgen. En niet alleen door het ontstaan van de Oostvaardersplassen, die er al wel lagen, maar nog geen formele status hadden. Ik noem dit het Flevoland-effect.
  • Als gevolg van het ontstaan van de IJsselmeerpolders ontstonden de randmeren, welke op dat moment, door afwatering van fosfaatrijke wateren vanaf het oude land, aan eutrofiëring onderhevig waren. Met “dood” leven als gevolg, waardoor bijvoorbeeld Kleine Zwanen hun voedselgewoonten drastisch ging omzetten van aquatisch naar terrestrisch foerageren. Ook het Wolderwijd, overigens niet eens het slechtste voorbeeld voor de waterkwaliteit van een randmeer, had een hoge vervuilingsgraad.
  • De Stadsweiden ten zuidwesten van Harderwijk, in zijn toenmalige vorm gelegen tussen: het Wolderwijd, de spoorlijn Zwolle – Amersfoort en de A28, kregen een stedenbouwkundige bestemming. Het agrarisch gebruik was daardoor in zijn nadagen. Het gebied zou onveranderd nu geclassificeerd worden als een groot icoon van landbouw, in balans met ecologische waarden.
  • En last but not least werd de A28, als fysieke en ecologische grens, verder richting Amersfoort doorgetrokken.
Stadsweiden
De Stadsweiden – Bron: Stadsmuseum Harderwijk

Omdat dit geschiedenis is, weten we inmiddels ook welke ontwikkelingen, van invloed op de vogelstand, er op de loer lagen en zich doorgezet hebben. Flevoland werd een bakermat voor de populatie uitbreiding van bijvoorbeeld de: Grauwe Gans, Aalscholver, Lepelaar, Grote Zilverreiger, Zeearend, Bruine Kiekendief, Blauwborst en Baardman. Maar het bebouwen van de Stadsweiden deed het voor vogels iconische agrarisch gebied van het toneel verdwijnen. Niet dat bij handhaving in de oorspronkelijke staat veel van de soorten daar nu nog in dezelfde mate zouden voorkomen. Want het voorkomen van veel soorten in agrarische gebieden staat onder druk.  

Van dit artikel is in Anser (nr. 2, juli 2021), het blad van de Vogelbeschermingswacht Noord-Veluwe, in 2021 een samenvatting verschenen.

Doel

Het, met behulp van een ongeveer 50 jaar oud bestand ter grootte van 19 A4’tjes, met de gegevens van 130 soorten, verzameld op en rond het Wolderwijd van november 1971 tot en met oktober 1973, reconstrueren van het vogelbeeld van toen naar het inzicht van nu. Daarvan genieten, maar ook het kunnen bezien van ongeveer 50 jaar verandering. Daarmee proberen vast te stellen in hoeverre we er met de vogelstand op voor- of achteruit zijn gegaan en heel voorzichtig een kader proberen te stellen met de vaststelling van wat hierin de relevante rollen zijn geweest.

Het gebied en hoe daar werd geteld

Centraal in deze reconstructie staat het Wolderwijd, één van de randmeren, ontstaan door de aanleg van de IJsselmeerpolders, met haar aanlandige gebieden. De naam Wolderwijd kwam pas later in beeld. Onder ons natuurliefhebbers werd het gebied aanvankelijk Veluwemeer-Zuid genoemd. Teltechnisch begon op het oude land het Wolderwijd aan de zuidelijke zijde ongeveer achter het tankstation Drielander, gelegen langs de A28. Vaak werd er ook nog een stukje strand Horst meegenomen. Er bevond zich daar wat verder in het meer ook een rietveldje, wat niet op de topografische kaarten van toen is terug te vinden (https://www.topotijdreis.nl/).

Ook in de omgeving van Drielander bevond zich achter de rietzoom een verland stukje met wat wilgen en laag opgaande moerasvegetatie met verspreide pollen van biezen, wat wij Horloo noemden. Het werd als vogeleldorado beschouwd. Die naam is ook niet op de topografische kaarten uit die periode gevonden. De Weibeek liep daar het meer in. Het water was daar ondiep en je kon, met je laarzen aan, een behoorlijk stuk het water in lopen. Als beheersmaatregel werd de rietzoom jaarlijks verbrand. Her en der bevonden zich ministrandjes met schoon zand, welke door ons werden gebruikt als doorsteekjes door het riet naar het meer.

Buiten het Wolderwijd tot aan: Huize Randmeer, Horloo en de rietzoom werden ook de Stadsweiden intensief geteld. In mijn beeld was daar qua grondgebruik toen een duidelijke tweedeling: langs het meer was er een zonering welke als hooiland werd gebruikt en de rest werd beweid. Ten zuiden van de Weiburglaan bevond zich een boomgaard. De Weisteeg richting Horloo was interessant vanwege de elzen, die langs het pad stonden. Aan de noordzijde waren de voorbereidingen van de nieuwbouw, welke in de jaren daarna plaats vond, al zichtbaar. Informatie over de Stadsweiden van voor de stadsuitbreiding is te vinden in:  http://www.wijkplatformstadsweiden.nl/index.php/geschiedenis-stadsweiden.

De stadsweiden in 1963
De stadsweiden in 1963. Bron: Stadsmuseum Harderwijk

Om te tellen verplaatsten we ons te voet. Daarvoor werd het spoor vanaf het Slingerbos overgestoken en werd er langs de boomgaard gelopen. Daarna werd de route richting noorden naar de rand van het meer vervolgd. De telling ging verder langs de rietkraag naar het zuidwesten tot aan Horloo en haar omgeving. De terugtocht naar het Slingerbos vond plaats door het middendeel van de Achterste Stadsweiden. In plaats om vanaf de boomgaard naar het meer te lopen werd ook vaak de Weisteeg richting Horloo gevolgd. Ook werd het gebied via doorsteekjes langs de Stationslaan betreden.

Het Wolderwijd verder volgend, begon het tellen pas weer op het nieuwe land vanaf de Knardijk langs het reservaat Harderbroek. In de tellingen, die vanaf de dijk waren, werd het reservaat Harderbroek ook meegenomen. Dit bestond uit rietland, wilgenopslag en enkele plassen. Ik weet niet meer of het reservaat Harderbroek al formeel was of dat het daarvoor bestemd was. De route werd daarna een paar kilometer vervolgd langs de Zeewolderdijk in Zuidelijk Flevoland tot aan een zanddepot, in de buurt van waar de dijk een bocht maakt. Aan het zanddepot werd altijd veel aandacht besteed.  We verplaatsten ons op de fiets.

De verzamelde gegevens zijn te zien als losse waarnemingen van soorten, waarvan het op dat moment als zinnig werd beschouwd om die te noteren. Zinnige soorten waren bedreigde soorten, zoals roofvogels, en de bijzondere soorten van dat moment. Zeker is dat er door dat momentisme gaten in de compleetheid zitten. Let wel, niet alleen de Huismus en de Spreeuw waren gewone soorten. Ook bijvoorbeeld de Kievit. Toch werd mijn bewustzijn van het belang om alles proberen mee te nemen door de stadsuitbreiding van Harderwijk en de dynamiek van het nieuwe land meer en meer ontwikkeld. Des te verder in de tijd, des te completer werd het overzicht. Maar niet compleet genoeg.

Er werd niet geteld volgens een vaste systematiek maar wel met een hoge frequentie. In principe wekelijks en alleen niet als het niet anders kon. Ik was bij veel waarnemingen niet de enige teller. Vaak vergezelden medeleden van de CJN mij in het veld. 

In deze verslaglegging zal het gebied worden ingedeeld in het ondiepere Wolderwijd met het oude land en het diepere Wolderwijd met het nieuwe land. In de soortsvolgorde wordt de taxonomische indeling uit die periode gebruikt.

Waarover beschikte een gedreven vogelaar in die tijd om zijn hobby uit te oefenen?

De standaard voor een kijker was toen een 7 x 50 prismakijker. Ikzelf begon met een 8 x 30, zoals we dat toen noemden. Dat werd overigens al snel een 12 x 50. Ik kende niemand die over een telescoop beschikte. En vogelfotografie was een vorm van specialisme voor mooie afbeeldingen en niet om bewijsplaatjes te maken, zoals dat later door de digitale fotografie ontstond. Een heel toonaangevend voorbeeld uit de regio van een goede vogelfotograaf van toen is, en is nog steeds, Wim Janszen.

In vergelijking met de hedendaagse digitale mogelijkheden, was de analoge informatie van toen over hoe je een vogel kon determineren nog verre van compleet. De toenmalige standaard voor het beschrijven van kenmerken was de Petersons Vogelgids van alle Europese vogels, naar zijn bewerker in het Nederlands ook wel “de Kist” genoemd. Deze ging toen zijn elfde druk in (Peterson et al., 1972). De informatie daarin over veldkenmerken was in Nederland op dat moment het best mogelijke, maar de beeldinformatie was beperkt. Het verschijnen van de Gids voor de Vogels van Europa (Singer, 1970) loste dat probleem wat meer op. Al vrij snel daarna verscheen er een gids met ook soorten uit Noord Afrika en het Midden Oosten (Fitter et al., 1972). Geluidsherkenning kon je het beste in praktijk leren, het liefste van iemand die daar ervaring mee had. Want buiten de omschrijvingen in de vogelgidsen, waar je niets mee kon, was er niets anders gemakkelijk voor beschikbaar. Voor specialisten verscheen, als naslagwerk, vanaf 1966, in delen, het Handbuch der Vögel Mitteleuropas (Bauer und Glutz van Blotzheim, 1966).

Het up to date houden over wat er in het veld gebeurde, vond plaats via het waarnemers- en natuurliefhebbersnetwerk en de vogelbladen. Het netwerk werkte als organisatiekader het snelst, maar een bericht had dan nog vaak enkele dagen nodig om jou te bereiken. Het netwerk voor mij bestond vooral uit mijn medeleden van de lokale afdelingen in Ermelo en Harderwijk van de CJN. Dit was een groep natuurminnende en milieubewuste leerlingen van de middelbare scholen in de onderbouw, welke de aankomende generatie vormde. Hiervan wil ik Martin Lentink en Alex Timmerman noemen als de eerste trekkers daarvan. Als jongeren werden wij vaak informeel gementord door leden van de Vogelbeschermingswacht en afdeling NW-Veluwe van de KNNV. Ook mocht je publicaties van hen lenen, wat beslist hielp om jouw kennis te vergroten. Iemand die zeker hierin genoemd mag worden is Cees Both, als een belangrijke verbinder van iedereen die in de natuur geïnteresseerd was. Bij elkaar was het een betrokken groep, waarin ook brede kennis op professioneel niveau goed vertegenwoordigd was.    

De informatie uit de bladen was uiteraard weken of maanden te laat om, zoals tegenwoordig kan, bij tijds waarnemingen te melden. Voor mij functioneerde deze informatie daarom eerder als een soort benchmark in de zin van wat ik nog meer had kunnen zien. De bladen waren daarvoor de enige bron en de regionale waren hiervoor het meest interessant. Met het verschijnen van de nieuwe nummers van Anser en het blad van de CJN-afdeling was ik daarom uiteraard altijd heel blij. Maar ook de Tjiftjaf, het blad van de vogelwerkgroep van de CJN, was heel welkom. De gangbare vogelbladen zoals “het Vogeljaar” en “Limosa” bestonden al. “Het Vogeljaar” had hiervan een vrij groot lezerspubliek. Nog niet bestond Sovon-Nieuws. Het SOVON startte pas in 1973 met het veldwerk voor hun eerste project: de Atlas van de Nederlandse Broedvogels (Teixeira, 1979). Criteria hoe territoria vast te stellen en hoe gebiedstellingen, slaapplaatstellingen en trektellingen te doen, verschenen meer dan 10 jaar later integraal voor het eerst in Vogelinventarisatie (Hustings et al., 1985).

Ik deed mee aan IJsselmeertellingen waarvoor oproepen werden gedaan vanuit de Vogelwerkgroep van de CJN. De tellingen waren volgens mij in maart en november. Andere grootschalige tellingen van niet-broedvogels uit die tijd zijn bij mij niet bekend.

Het gemakkelijk de beschikking kunnen hebben over materialen, bruikbaar in het veld, zoals topografische kaarten, die dankzij digitale ontwikkelingen nu vanzelfsprekend zijn, was er nog niet. Orientatievermogen en locatiekennis met de juiste geografische benaming was dus niet vanzelfsprekend. Het werkte ook niet mee dat een groot deel van terrein op het nieuwe land, een piepjong onbeschreven stukje Nederland, was. Om mij te oriënteren schafte ik als hulpmiddel een kompas aan, ook om de vliegrichting van overvliegende vogels te kunnen bepalen.     

Een belangrijke stap voor het ontwikkelen van bewustzijn waarom vogelgegevens te verzamelen en welke aantallen belangrijk zijn, was de 1 % Ramsar-lijst, welke werd geïnitieerd in 1971 (zie:  https://nl.wikipedia.org/wiki/Conventie_van_Ramsar). De Rode Lijst en daaraan verwant, de Oranje en de Blauwe Lijst kwamen veel later (van Kleunen et al. 2016 en van Kleunen et al. 2017) kwam veel later.  Veel kennis over de natuurontwikkeling in Flevoland ontstond dankzij de wetenschappelijke afdeling van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders.

Beschrijving gegevens over het ondiepere Wolderwijd met het oude land          

De waarnemingen van een aantal soorten worden als meer gebieds- en tijdsspecifiek beschouwd.  Ook zijn er soorten, die waarnemingen leverden, die “niet passend” maar wel uniek zijn, zoals van de Korhoen.  Het voorkomen van deze twee categorieen soorten is te vinden in tabel 1. In tabel 1 staan per kalendermaand de maxima per deelgebied. De deelgebieden zijn: Horloo (H), de rietzoom langs het Wolderwijd (R), Strand Horst (SH), Stadsweiden (SW) en het Wolderwijd WW). Zie de afkortingen, welke in de tabel worden gebruikt, steeds tussen haakjes achter de naam van het deelgebied.

In de tabel zijn de volgende soorten niet opgenomen: Dodaars, Blauwe Reiger, Smient, Wilde Eend, Pijlstaart Buizerd, Torenvalk, Boomvalk, Waterhoen, Meerkoet, Goudplevier, Temminck’s Strandloper, Bonte Strandloper, Wulp, Witgatje, Bosruiter, Kleine Mantelmeeuw, Grote Mantelmeeuw, Visdief, Dwergstern, Houtduif, Turkse Tortelduif, Koekoek, Ransuil, Gierzwaluw, Boerenzwaluw, Huiszwaluw, Witte Kwikstaart, Winterkoning, Heggenmus, Roodborst, Zwarte Roodstaart, Tapuit, Beflijster, Merel, Kramsvogel, Koperwiek,  Kleine Karekiet, Grasmus, Zwartkop, Fitis, Vuurgoudhaan, Staartmees, Pimpelmees, Koolmees, Boomkruiper, Kauw, Zwarte Kraai, Spreeuw, Vink, Groenling en Rietgors. In de meeste gevallen zijn dit soorten met incidentele waarnemingen of waarvan het voorkomen als veel breder dan deze context kan worden gezien.

In tabel 2 bevindt zich een overzicht van het voorkomen van deze soorten met broedvogel- of territorium indicatieve waarnemingen. 

Tabel 1

Het voorkomen van gebieds- en tijdsspecifieke soorten op het ondiepere Wolderwijd met het oude land.           

>> Tabel 1 is als externe bijlage toegevoegd

Tabel 2

Het voorkomen van de soorten met broedvogel- of territorium indicatieve waarnemingen op het ondiepere Wolderwijd met het oude land. 

SoortGebiedJaarBroed- of territoriumindicatie
FuutWW19726 paar binnen de inventarisatiedatumgrenzen
  197310 paar binnen de inventarisatiedatumgrenzen
BergeendH19721 paar binnen de inventarisatiedatumgrenzen, waarnemingen van vr. met pullen waren er niet
 H1973meerdere paren binnen de inventarisatiedatumgrenzen, waarnemingen van vr. met pullen waren er niet
KrakeendH19721 paar binnen de inventarisatiedatumgrenzen  
ZomertalingH1972I mn. tussen de inventarisatiedatumgrenzen 
 H en WW19732 mn. tussen inventarisatiedatumgrenzen
SlobeendH en WW19723-5 ex. tussen de inventarisatiedatumgrenzen 
 H en WW19731-4 ex. tussen de inventarisatiedatumgrenzen
KrooneendWW19731 vr. met pu
TorenvalkSW1973hoewel er geen territorium- of nestindicatieve waarnemingen zijn gedaan, lijkt de doorlopende aanwezigheid van 1 ex. toch op broeden te duiden
WaterhoenR1972er is een waarneming van 2 juv.
KluutH1973mogelijk broedend met 1 paar
BontbekplevierSH19721 nest met 4 eieren
 H1973met één datum tussen de inventarisatiedatumgrenzen mogelijk 1 territorium
KemphaanSW hoewel het moeilijk is om broeden te kwantificeren, zijn er voldoende aanwijzingen dat broeden in het hooilanddeel aannemelijk was
GruttoSW en H hoewel het moeilijk is om broeden te kwantificeren zijn er voldoende aanwijzingen dat broeden in het hooilanddeel aannemelijk was. Op H kan in 1973 1 territorium worden geïdentificeerd.
TureluurSW19731 territorium
ZomertortelSW19721 vermoedelijk territorium in de boomgaard
SnorR en H19721 tot 4 territoria
RietzangerR19725 territoria
Kleine KarekietR197213 territoria
Grote KarekietR19726 territoria
SpotvogelSW Weisteeg19721 territorium
GrasmusSW19721 territorium
 SW19731 territorium op een andere locatie dan in 1972
BaardmeesR19721 territorium
 H19731 tot 2 territoria
KeepSW19731 waarneming van een mn. binnen de inventarisatiedatumgrenzen.
RietgorsR19725 territoria
Grauwe GorsSW19732 territoria

Opmerkingen bij de waargenomen soorten

Buiten feitelijkheden op basis van de waarnemingen gaat het om achtergrondinformatie, te beschouwen als overlevering.

Aalscholver: Het voorkomen van de Aalscholver in Nederland was toen vooral afhankelijk van de broedkolonie in het Naardermeer. De zeer grote broedkolonie in de Oostvaardersplassen ontstond pas later. Winterwaarnemingen waren er nauwelijks.

Blauwe Reiger: Vaak zijn waarnemingen gebonden aan de nabijheid van broedkolonies. Bij mij waren die toen in de omgeving niet bekend.

Lepelaar: Het voorkomen van de Lepelaar in Nederland was toen vooral afhankelijk van de broedkolonie in het Naardermeer. Zoals de stand nu is, ontwikkelde zich pas later met het broeden in de Oostvaardersplassen als bakermat.

Knobbelzwaan: Het algemene beeld over het voorkomen van de Knobbelzwaan was toen, dat het ging om afstammelingen van de zwanen, die in de zwanendriften werden gehouden. Deze worden ook wel Poolse zwanen genoemd en zijn herkenbaar aan de bleke poten en de witte jongen. De uit het wild afkomstige Knobbelzwaan zou toen een zeldzame wintergast zijn. Opvallend is dat er onder de waarnemingen geen nestvondsten aanwezig zijn. Nestelende knobbelzwanen of met jongen moeten zeker opgevallen zijn.

Kleine Zwaan: Deze soort behoort tot één van de iconen van het gebied. Een soort met een kleine flywaypopulatie, waarvoor de regio belangrijk blijft, zij het in fluctuaties. De soort had in de verslagperiode al een grootschalige ecologische transitie achter de rug door de verzoeting van de Zuiderzee en was gaan leven van de calorierijke wortelknolletjes van Fonteinkruiden. Maar door de eutrofiering van de relatief jonge randmeren raakte de aanwezige seizoensvoorraad snel op. In de periode waar dit verhaal over gaat, begon daardoor de volgende grootschalige ecologische transitie voor deze soort: de overgang naar foerageren op het land. Het verblijf daar werd gestart met energierijk oogstafval als voedsel, bijvoorbeeld van suikerbieten. En daarna begonnen de zwanen aan het meer eiwitrijke gras. Oostelijk Flevoland, maar vooral polder Arkemheen met de Eempolders, werden daarvoor op populatieniveau heel belangrijke gebieden.  Omdat de omstandigheden in het broedgebied om veel energie vroegen, was er de vrees dat de terrestriale transitie met minder energierijk voedsel de voortplanting negatief zou beïnvloeden. Dat leek in die tijd ook zichtbaar aan het beperktere aandeel jongen. Hoewel de populatie nog steeds onder druk staat, is de Kleine Zwaan blijkbaar ook een flexibele soort. Het verspreidingspatroon is door schoner water inmiddels weer sterk gewijzigd en het Veluwemeer speelt internationaal weer een belangrijke rol.

De regio trok en leverde diverse personen, die een rol hebben gespeeld in het onderzoek naar Kleine Zwanen. Ik noem Arend Timmerman, maar ook Ernst Poorter die veel met Wim Mullié samenwerkte. Daarna mochten Jan Beekman, Sjoerd Dirksen en ik een aantal jaren het stokje overnemen. Wim Knol bracht als eerste de Kleine Zwanen in polder Arkemheen in beeld. Adri Hottinga wil ik zeker niet onvermeld laten. Hij bracht Jan, Sjoerd en mij met mensen in contact, die de voortgang van onze onderzoeksactiviteiten, welke wij als gepassioneerde studenten hadden opgestart, gingen faciliteren.   

Kolgans: Voor ganzen in het algemeen geldde toen dat we in andere, heel veel lagere, aantallen moeten denken dan nu. Dat geldt ook voor de Kolgans. Ook de datumgrenzen waarop de soort arriveerde, lagen anders. De Kolganzen arriveerden toen later en wel in november, maar dat was nog niet eens de hoofdmoot. Die arriveerde pas in januari. Nu komen de eerste Kolganzen al in september. Ganzen werden toen als zeer kwetsbaar en bedreigd beschouwd.  Het algemene beeld over het voorkomen van Kolganzen toen in de omgeving van het Wolderwijd was dat het om overvliegende beesten ging. Oostelijk Flevoland leverde wel hoge aantallen aan de grond.

Arend Timmerman was iemand die zich professioneel had gespecialiseerd in ganzen. Hij was ook medeauteur van Wilde Ganzen in Nederland (Lebret et al., jaartal onbekend maar rond 1975). De tekeningen in het boek, aan de hand van zijn buitengewoon artistiek begaafde zoon Alex, heb ik nog mogen zien ontwikkelen.

Krakeend: De Krakeend is een soort die vergeleken met toen qua aantallen en voorkomen een grote metamorfose is ondergaan. De populatie is gegroeid en het voorkomen is anders geworden. Toen was de soort vooral doortrekker in lage aantallen. Toch zijn de meeste waarnemingen van toen binnen de broedvogel inventarisatiedatumgrenzen. 

Krooneend: Er is in 1973 ergens in dit deel van het gebied gebroed. In tegensteling tot de overkant was de Krooneend aan deze kant van het Wolderwijd geen reguliere gast.

Buizerd: Er lekengeen territoria te zijn. Toen werd de Buizerd, in tegenstelling tot nu, nog beschouwd als een broedvogel van vooral bossen.   

Korhoen: Een zwervend mn., dat ook aan de andere zijde van het Wolderwijd is gezien. Wellicht op zoek naar beter gebied of nieuwe maatjes.

Patrijs: Dit is niet een soort die bij frequent bezoek aan de aandacht kan ontsnappen. Dus op dat moment ging deze waarneming waarschijnlijk om een toevallige gast. De soort zou overigens heel goed als reguliere gast in het gebied gepast kunnen hebben. 

Waterral: De Waterral werd toen als zeldzaam beschouwd en raakte dat imago ook niet gemakkelijk kwijt. Dat zal zeker te maken hebben met dat de soort verborgen leeft en dat toen een deel van de geluiden nog geen gemeen goed waren.  Aannemelijk is dat de soort ook aanwezig was in de rietzoom langs het Wolderwijd. Opvallend is daarom dat er geen enkele indicatie van territoria aanwezig is. Zeker op het oude land was de bezoekfrequentie hoog en op diverse momenten van de dag, ook na of rond zonsondergang.

Porseleinhoen: Een waarneming van deze soort is altijd om bij van te worden, laat staan in november en december. En dan twee jaar achter elkaar.

Kluut: Een pioniersoort, voortkomend uit de eerste ontwikkeling van een Flevoland.

Kleine Plevier: Ook de Kleine Plevier lijkt een uit de eerste ontwikkeling van een nieuw Flevoland voortkomende pioniersoort. Hoewel er geen territoria zijn gevonden moeten Strand Horst en de bouwvoorbereiding van de Stadsweiden daar zeker geschikt voor zijn geweest.

Bontbekplevier: Nog een pioniersoort voortkomend uit de eerste ontwikkeling van een nieuw Flevoland.  

Strandplevier: Ook de Strandplevier mag zich onder de pioniersoorten scharen van een nieuw Flevoland. Als er een actief territorium was geweest, dan lijkt mij dat dit was opgevallen.

Bokje: Toen de hoge aantallen op Horloo aan een landelijke waarnemingenrubriek werden aangeboden, was “het laatste woord” nog niet gesproken. Men was de hoge aantallen niet gewend. Maar ongeveer 10 jaar eerder werden er ook hoge aantallen, zelf wat hoger dan deze, bij de Eemmond geteld (Stichting voor Vogelstudie en Vogelbescherming te Utrecht, 1971). Er waren dus meer gebieden met hogere aantallen. Dat neemt niet weg dat het waarnemen van aantallen in die orde van grootte niet alledaags is. Het mooie van de reeks aantallen van Horloo is ook dat het trekverloop in detail in beeld komt.

Watersnip: Er is tegen de verwachtingen in geen enkele territorium indicatieve waarneming bekend. Het is wel een soort waar goed op gelet is.

Roek: Ongetwijfeld zijn de waargenomen Roeken allemaal exemplaren afkomstig van de kolonie van toen ca. 10 nesten bij de Plantagekerk in Harderwijk.

Keep: De waarneming van 18-05-1973 van een mn. is een spannende en voldoet aan de criteria van een territorium. Een prachtig beest met die diepblauwe kop. Er werd geen territoriaal gedrag getoond. Het beest leek wel locatie gebonden.

Helaas zwaar ondertelde soorten: Fazant, Waterhoen, Meerkoet, Kievit, de meeste meeuwen. Veldleeuwerik, Graspieper, Gele Kwikstaart, Spreeuw

Soorten zo goed als zeker wel aanwezig, maar niet genoteerd: Holenduif, Blauwborst, Bosrietzanger, Tjiftjaf, Ekster.

Beschrijving gegevens over het diepere Wolderwijd met het nieuwe land           

De waarnemingen van een aantal soorten worden als meer gebieds- en tijdsspecifiek beschouwd.

Daaronder vallen ook soorten welke vermoedelijk nog relictsoorten uit de Zuiderzeeperiode zijn, zoals bijvoorbeeld van de Steenloper. Het voorkomen van beide categorieën van soorten is te vinden in tabel 3. In tabel 3 staan per kalendermaand de maxima per deelgebied. De deelgebieden zijn: Harderbroek (Ha), de Knardijk (K), het Wolderwijd (WW), de Zeewolderdijk (Z), het zanddepot (Za) of Zuidelijk Flevoland (ZF).  Zie de afkortingen, welke in de tabel worden gebruikt, steeds tussen haakjes achter de naam van het deelgebied.

In de tabel zijn de volgende soorten niet opgenomen: Dodaars, Geoorde Fuut, Blauwe Reiger, Casarca, Smient, Wilde Eend, Pijlstaart, IJseend, Buizerd, Torenvalk, Waterhoen, Meerkoet, Kleine Strandloper, Temminck’s Strandloper, Krombekstrandloper, Bonte strandloper, Poelsnip, Wulp, Zwarte Ruiter, Groenpootruiter, Witgatje, Bosruiter, Grote Mantelmeeuw, Visdief, Dwergstern, Koekoek, Gierzwaluw, Boerenzwaluw, Witte Kwikstaart, Tapuit, Tjiftjaf, Fitis, Zwarte Kraai en Rietgors. In de meeste gevallen zijn dit soorten met incidentele waarnemingen of waarvan het voorkomen als veel breder dan deze context kan worden gezien.

In tabel 4 bevindt zich een overzicht van het voorkomen van deze soorten met broedvogel- of territorium indicatieve waarnemingen. 

Tabel 3

Het voorkomen van gebieds- en tijdsspecifieke soorten op het diepere Wolderwijd met het nieuwe land.           

>> Tabel 3 is als externe bijlage toegevoegd

Tabel 4 Het voorkomen van de soorten met broedvogel- of territorium indicatieve waarnemingen op het diepere Wolderwijd met het nieuwe land.       

SoortGebiedJaarBroedindicatie
KrooneendWW voor Z19731 vr. met 3 pu. Volgens SSB-medewerkers waren er mogelijk 2 broedgevallen
Bruine KiekendiefHa19721 nest
 Ha19732 territoria
TorenvalkHa19731 territorium
KluutZa1973minimaal 7 territoria
BontbekplevierZa19732 tot 3 territoria
StrandplevierZa19721 territorium
 Za19732 tot 4 territoria
KievitZa19731 tot 2 territoria
KemphaanK19731 vr. met 3 pullen
GruttoZa19731 territorium
TureluurK19731 territorium
 Z19732 territoria
 Za19732 tot 3 territoria
OeverzwaluwZa1972ongeveer 48 nestingangen
  1973ongeveer 50 nestingangen
Grote KarekietK19731 territorium

Opmerkingen bij de waargenomen soorten

Buiten feitelijkheden op basis van de waarnemingen gaat het om achtergrondinformatie, te beschouwen als overlevering. Wat al in de beschrijving over het ondiepere Wolderwijd met het oude land is gemeld, wordt niet meer herhaald.

Fuut: Hoewel de soort ook binnen de inventarisatiedatumgrenzen werd gezien, lijkt broeden niet aannemelijk vanwege het ontbreken van rietkragen in dit deel van het Wolderwijd.

Knobbelzwaan: Dat dit deel weinig waarnemingen opleverde, kwam ongetwijfeld doordat het er te diep was om te foerageren.

Grauwe Gans: Ook voor Grauwe Ganzen geldde toen dat we in andere, heel veel lagere, aantallen moeten denken dan nu. De soort werd vooral in het voorjaar en najaar in en rond de Oostvaardersplassen gezien, die overigens toen nog geen formele status hadden. In mei trok een groot deel van de Baltische Noordzeepopulatie ook naar dat gebied voor collectieve slagpenrui. Ze verzamelen ze zich in moeilijk toegankelijke moerasgebieden, omdat ze dan kwetsbaar zijn. Broeden was ook nog niet aan de orde. Op 05-05-1973 kwam ik in de omgeving van de Lepelaarsplassen 1 paar met 2 of 3 pullen tegen, wat toen na vele jaren weer één van de eerste broedgevallen was. Kortom in dit gebied zullen vooral overvliegende Grauwe Ganzen zijn gezien.

Grauwe ganzen met jongen
Grauwe ganzen met jongen, foto Roel Pannekoek

Casarca: Toen werd een waarneming van een Casarca primair nog als het zien van een escape beschouwd.

Bergeend: Hoewel er voldoende broedbiotoop aanwezig was, zijn er geen vrouwtjes met pullen of andere broedverdachte exemplaren gezien.

Steenloper: Aannemelijk is dat de Steenlopers hier voorkwam omdat hier eerder de Zuiderzee had gelegen.  

Witvleugelstern: Deze soort werd toen als onregelmatige gast beschouwd, maar bleek een doortrekker in zeer klein aantal te zijn.

Helaas zwaar ondertelde soorten: Fazant, Waterhoen, Meerkoet, Kievit, de meeste meeuwen. Veldleeuwerik, Graspieper, Gele Kwikstaart, Tjiftjaf, Spreeuw

Soorten zo goed als zeker wel aanwezig, maar niet genoteerd: Waterral,Holenduif, Houtduif, Blauwborst, Bosrietzanger, Ekster

De gebruikte waarnemingen

Alle waarnemingen, dus zowel die van het ondiepere Wolderwijd met het oude land en het diepere Wolderwijd met het nieuwe land zijn als bijlage 1 te vinden.

Bijlage 1.          

Alle waarnemingen, dus zowel die van het ondiepere Wolderwijd met het oude land en het diepere Wolderwijd met het nieuwe land.

>> Bijlage 1 is als externe bijlage toegevoegd

Discussie en samenvatting

Wat tracht ik te achterhalen? Ik wil een reconstructie maken van het vogelbeeld van toen: met behulp van een ongeveer 50 jaar oud bestand, ter grootte van 19 A4’tjes, met de gegevens van 130 soorten verzameld van november 1971 tot en met oktober 1973, op en rond het Wolderwijd.

En: daarvan laten genieten, maar ook het kunnen laten bezien van ongeveer 50 jaar verandering, proberen vast te stellen in hoeverre we er met de vogelstand op voor- of achteruit zijn gegaan en heel voorzichtig een kader proberen te stellen met de vaststelling van wat hierin relevante rollen zijn geweest.

We beschikken over:

  • Een tijdsspanne van ongeveer 50 jaar.
  • Een set met waarnemingen uit die periode, verzameld met de (technische) mogelijkheden van toen.  
  • Kennis over het verschil in voorkomen van de vogels tussen toen en nu. Waarbij het belangrijk is om vast proberen te stellen of de geconstateerde verschillen zijn ontstaan door veranderingen op gebiedsniveau of op populatieniveau, dus dan door oorzaken die buiten het beschreven gebied zijn gelegen.
  • De omgeving en de omgevingsontwikkeling. Specifiek is dat de omgeving toen op een kruispunt van grote veranderingen belandde. De veranderingen waren: de volgende fase van de transitie van Zuiderzee naar IJsselmeer, naar randmeer en naar nieuw land. En dat de Stadsweiden als agrarisch gebied plaats voor woningbouw maakten. En dat de A28 werd doorgetrokken.

Ik wil eerst op zoek gaan naar de positie van de waardes vanuit het vogelaarskader. Want die waren bepalend voor hoe afwegingen werden gemaakt. Het zijn overigens niet de enige waardes waarhierin rekening mee werd gehouden. Ook de landbouw, stedenbouw, mobiliteit en de woningbouwleverden waardes. Allemaal werden ze als waardevol beschouwd, maar verschilden in behoeftes, die meestal over de korte termijn werden bezien en vastgesteld. Ook waren er verschillen in duurzaamheid, waarvan het ontbreken van lange termijn-overzicht impact had. In deze ontwikkelingen trokken de landbouw, stedenbouw en mobiliteit niet aan het kortste eind. Dat lijkt conflicterend met de waardes vanuit het vogelaarskader. Maar is dat in de praktijk daadwerkelijk zo?

Maar ook moeten we weten of we over een bruikbare set met vogelgegevens beschikken om dit te kunnen vaststellen. Voor het kunnen beoordelen daarvan beschouwen we de: techniek, kennis en het informatie- en organisatiekader als uitgangspunt. Dus waren er middelen om goed waar te kunnen nemen, om goed te kunnen determineren en om te weten welke gegevens van belang zijn en waarom. En of dit afdoende werd ingezet Dus staan de voor dit artikel gebruikte gegevens voor wat toen bruikbaar en haalbaar was. En zou deze set met gegevens, als deze nu zou worden verzameld, er hetzelfde uitzien.

Het is moeilijk om voor de gegevens van toen nu een objectieve maatstaf te vinden om dit vast te kunnen stellen. Mijn ervaring is wel, dat des te groter de tijdsinvestering in het veldwerk is en de spreiding daarin, des te representatiever is het resultaat over het weergeven van het daadwerkelijke voorkomen. Hier is zeker aan voldaan. Maar de vraag blijft of de kennis nog wel meer kon worden doorontwikkeld naar het niveau wat toen als kwaliteitsstandaard gold. Het deel kunnen nemen in het waarnemers- en natuurstudienetwerk zorgde wel voor doorlopende progressie daarin, want de verbindingen werkten versterkend in het ontwikkelen van de onderlinge vogelkennis. Iets wat in de regio nu nog steeds werkt en in iedere Anser is terug te vinden. Ook de heersende visie, dat een goede waarneming een in een waarnemingenrubriek passende waarneming van een afwijkende, dus niet algemene of op dat moment bedreigde soort was, heeft de wijze van waarnemingen archiveren beïnvloed. Criteria hoe territoria vast te stellen en hoe gebiedstellingen, slaapplaatstellingen en trektellingen te doen, waren ook nog niet bekend. Evenals populatiegroottes en trends daarin. En dat heeft doorgewerkt. Alles afwegende is het beeld, dat door gegevenskwantiteit en de tijd in het veld, de set met gegevens zeker lijkt te voldoen aan een standaard van compleetheid.  De kwaliteit is moeilijker te beoordelen. Zeker is wel dat er veel passie aan is toegevoegd. En wat weten we nu inmiddels? Stel dat ik toen de beschikking zou hebben gehad over mijn Swarovski 10 x 42 EL dakkantkijker in plaats van mijn prisma 8 x 30 en alle andere mogelijkheden en kennis van nu, dan zeker weten dat de set met waarnemingen van toen er heel anders had uit gezien. 

Waren de veranderingen dan wel of niet bedreigend voor de waardes vanuit het vogelaarskader? Toen werd de volgende fase in de transitie van Zuiderzee naar IJsselmeer en vervolgens naar randmeer met nieuw land vooral als een volgende stap in de vooruitgang beschouwd. Zou dat nu hebben plaats gevonden, dan is het niet onwaarschijnlijk dat dit bezien zou worden als een forse ecologische wandaad. Maar wat zien we als we terugkijken? Iets wat ik het Flevoland-effect noem. Soorten die vanuit Flevoland met de ontwikkeling daarvan zich uitbreidden over de rest van Nederland of zelfs Europa. Voorbeelden zijn de: Aalscholver, Lepelaar, de Grauwe Gans als broedvogel, Zeearend, Bruine Kiekendief, Blauwborst en Baardmannetje. Tijdelijk leefden ook de Blauwe en de Grauwe Kiekendief op. Omdat we aan het begin van een ecologische successiereeks stonden, treffen we onder de waarnemingen ook veel pioniersoorten aan. Zoals: Kluut, Kleine Plevier, Bontbekplevier en Strandplevier. Maar de eutrofiering van de randmeren was ook onderdeel van het Flevoland-effect en had grote invloed op een noodzakelijke verandering in de verspreiding van Kleine Zwanen, wat zich de laatste jaren overigens weer heeft gecorrigeerd. In generale zin kan dus gezegd worden dat Flevoland op veel vogelpopulaties een zeer positieve invloed heeft gehad, maar er zijn afwijkingen.

En wat geldt er voor het oude land? De transitie van agrarisch gebied naar woonwijk van Stadsweiden gaf toen weinig weerstand. Het uitte zich met name in een kritische houding, maar ik ken niemand die voor deze ontwikkeling is gaan liggen. Een voor de natuur iconisch gebied verdween. Maar stel dat het gebied als agrarisch gebied in stand zou zijn gehouden? Dan had het anno nu zo goed als zeker niet gehaald zonder de veranderingen welke regulier in de landbouw zouden gaan plaats vinden. Dus de kans dat de Stadsweiden nog het icoon zouden zijn, waar landbouw in balans zou zijn met de oorspronkelijke omgeving, is dus heel klein. En stel dat het gebied reservaat zou zijn geworden en wel in stand zou zijn gebleven? Bij de soorten, die in het gebied passen, zijn op populatieniveau de grootste klappen gevallen. De lijst van nu had er ook daarom heel anders uit gezien als de lijst van toen. Wellicht vergelijkbaar met wat je in polder Arkemheen kan aantreffen. Dus nog steeds een gebied wat als heel waardevol zou worden beschouwd. Maar verre van de mate van toen. Ook staat er een soort in de waarnemingen die zijn verspreidingsgebied verplaatste: de Bonte Kraai. De populatie verblijft nu oostelijker. 

Bonte kraai
Bonte kraai, veelvuldig waargenomen in de polder in de jaren ‘70, nu slechts sporadisch. Foto Chris Spijkerboer

Hoewel het door het lange termijn beeld wel zo lijkt, durf ik niet te zeggen dat momentisme een bepalende rol heeft gespeeld. Eerder dat we een scherper lange termijn beeld nodig hadden voor hardere conclusies. Vergeet dus de lange termijn niet in het verzamelen van gegevens, als je een bijdrage wilt leveren aan inzicht over vogelontwikkeling en wellicht hoe daarmee kan worden omgegaan. Wat nu actueel is, kan over 10 jaar anders zijn. Ik neem als voorbeeld nog de Wilde Eend. Wie had nu verwacht dat deze soort in aantal achteruit zou gaan. Tel daarom, indien mogelijk, alle soorten. En benut voor het waarnemen en archiveren zoveel mogelijk nieuwe en innovatieve ontwikkelingen in techniek en kennis. Zij leveren een grote bijdrage in het vergroten van de inzichten. En maak gebruik van contrasten, zoals die rond het Wolderwijd, dankzij de diversiteit in de ontwikkelingen, aanwezig waren, omdat daaruit bepalende verschillen zichtbaar kunnen worden gemaakt. Dat geeft kansen om het waarom in verschillen en de waarde daarvan te ontdekken. En geniet vooral van vogels.         

Dank je wel

Voor mij is het schrijven van dit artikel een hele bijzondere ervaring. Vanwege het onderwerp, maar omdat het bijna autobiografisch is. Want het gaat ook over mijn eerste stappen als vogelaar. Veel goede herinneringen kwamen weer boven. Een niet allen aan de belevenissen in het veld. Maar ook aan al die mensen die ik mocht tegen komen en waar ik mee mocht optrekken. Het zijn er veel, zodat ik geen namen ga noemen. Maar ik wil iedereen bedanken voor deze mooie periode. Fantastisch om dit te hebben mogen ervaren.

Literatuur en webvermeldingen

  • Bauer, Kurt M., Urs N. Glutz von Blotzheim, Handbuch der Vőgel Mitteleuropas, Band 1, Akademische Verlagsgesellschaft, Frankfurt am Main.
  • Fitter, R.S.R., H. Heinzel en J.L.F. Parslow (bewerkt in het Nederlands door Jaap Taapken en Henk J. Lichtenbeld), 1972, The birds of Britain and Europe. With North Africa and The Middle East, Collins Londen/Glasgow (voor Nederland: Elseviers Nederland B.V., Amsterdam Brussel). 
  • Lebret, T., Th. Mulder, J. Philippona en A. Timmerman, jaartal onbekend maar rond 1975, Wilde Ganzen in Nederland, Thieme, Zutphen. 
  • Hustings, M.F.H, R.G.M. Kwak, P.F.M. Opdam en M.J.S.M. Reijnen, 1985. Vogelinventarisatie. Natuurbeheer in Nederland. Deel 3. Pudoc Wageningen / Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels Zeist. 
  • Peterson, R.T., G. Mountfort en P.A.D. Hollum (bewerkt in het Nederlands door Mr. J. Kist), 1972, A field guide to the Birds of Britain and Europe, Collins-Londen (voor Nederland: Elsevier, Amsterdam Brussel).            
  • Singer, A (bewerkt in het Nederlands door B. Bruun), 1970, The Hamlyn guide to birds of Britain and Europe, The Hamlyn Publishing Group Limited (voor Nederland: Elseviers Nederland B.V., Amsterdam Brussel).
  • Stichting voor Vogelstudie en Vogelbescherming te Utrecht, 1971, Avifauna van Midden-Nederland, Koninklijke Drukkerij Van Gorcum & Comp., Assen.
  • Teixeira, R.M. (samensteller), 1979, Atlas van de Nederlandse Broedvogels, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland en Stichting Ornithologisch Veld Onderzoek Nederland.
  • Tinbergen L. Prof. Dr. (bewerker 3e druk Dr. A.C. Perdeck), 1967, Vogels Onderweg, N.V.W.J. Thieme & Cie, Zutphen.
  • van Kleunen A., van Winden E., Dreef C., Foppen R. & van Roomen M. 2016.
    Rode, Oranje en Blauwe Lijst van doortrekkende en overwinterende vogelpopulaties in Nederland – technische rapportage. Sovon-rapport 2016/01, Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • van Kleunen A., Foppen R. & van Turnhout C. 2017. Basisrapport voor de Rode Lijst Vogels 2016 volgens Nederlandse en IUCN-criteria. Sovon-rapport 2017/34. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Sovon. 2016. Handleiding Sovon broedvogelonderzoek: Handmatige registratie en interpretatie van BMP-resultaten. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • www.trektellen.org
  • https://nl.wikipedia.org/wiki/Conventie_van_Ramsar
  • https://www.topotijdreis.nl/
  • http://www.wijkplatformstadsweiden.nl/index.php/geschiedenis-stadsweiden